1878-1945

'IN DEN BEGINNE' (1878 - 1900)

De eerste aanwijzing van de oprichting van een Studenten Roeivereniging in Groningen wordt gevonden in een schrijven van de student S. Gratama gericht aan de Burgemeester van  Groningen. Aanleiding van zijn schrijven was het feit dat enige studenten der Rijksuniversiteit Groningen samen een roeiboot bezaten, welke zij voor het niet onaanzienlijke bedrag van ƒ20,- gekocht hadden. In 1877 gold de gemeentelijke bepaling dat het in- en uitvaren van de haven in de stad 10 cent per keer kostte en dat het verlaten van de haven zonder een dergelijke kwitantie niet mogelijk was. Er bestonden nog geen richtlijnen met betrekking tot pleziervaart. Het streven van de brievenschrijver was erop gericht een zodanige regeling te creëren, dat een op te richten roeivereniging vrijgesteld zou worden van betaling van havengeld. Een fragment uit het schrijven luidde aldus:

“De ondergetekenden twijfelen dan ook niet aan Uwe instemming met het hier aangeroerde, vertouwende, dat het niet in de bedoeling ligt om door het handhaven dier bepalingen met het oog op een dergelijk geval gemaakt, het jongere geslacht van een gezonde lichaamsbeweging en een onschuldig genot af te houden, dat in Engeland zulk een uitbreiding heeft gekregen en waartoe de lust zich in ons ook meer en meer vertoont”. 

Dit pleidooi vond zijn uitwerking en de burgemeester verleende per kerende post de begeerde vrijstelling van betaling van havengeld. Op 7 februari 1878 wordt de Groninger Studenten Roeivereniging ‘Aegir’ (naar de Noorse god van de Zeevaart) opgericht. Het eerste bestuur van de G.S.R. ‘Aegir’ bestond uit: 

  • M. Enschede Praeses
  • S.G. Jorissen Ab-actis
  • S. Gratama Fiscus
  • S. Lijkles en E. Dull    Commissarissen van het materiaal

De nieuwe subvereniging van het Groninger Studentencorps Vindicat atque Polit telt bij haar institutie, naar verluidt, 30 leden en 3 vierriemsgieken (De Aegir, de Aphrodite en de Diana).

eerst_tenue.png__768x917_q85_crop_upscale.jpg
Aegir's eerste tenue

Na de eeuwwisseling begon Aegir de roeisport steeds serieuzer aan te pakken. Dit resulteerde in het begin nog in wedstrijden tegen De Hunze en enkele Duitse ploegen. Een absolute voortrekker in dezen was de heer J.H. Engelkens, die Aegir in 1912 vertegenwoordigde op de internationale roeiwedstrijden in Luzern. Een jaar daarvoor had Aegir’s Oude Vier een nieuw baanrecord gevaren in de race tegen De Hunze. Behalve het baanrecord lieten zij een nieuwe, nu zo bekende mentaliteit zien. De roeiers zagen direct na afloop van de groentijd af van rookwaren en alcoholische dranken en gingen vóór elven te bed.                                    

In 1913 gaat de langgekoesterde wens uit de beginjaren dan in vervulling: Aegir gaat meestrijden op de interacademiale wedstrijden! Aegir’s Jonge Vier doet dat jaar, bij wijze van proef, mee aan de Varsity op ‘De Zweth’ in één van de bijnummers. Hoewel de proef goed bevallen was, duurde het nog tot 1918 dat Aegir meedong in het hoofdnummer van de Varsity, de Oude Vier. Het werd een legendarische Varsity voor Aegir dat jaar. De heren Albertijn en Bijl formeerden een Oude Vier, bestaande uit Tj. Taconis, A.J. Uys, A.S. Van der Moer, H.E. Van Ijsendijk en stuurman J.H. Oort, die de ploegen van Njord, Laga, Triton en Nereus met 6 bootlengtes naar huis roeiden! 

Het merendeel van de tijd hielden de Aegir-roeiers zich actief bezig met het verkennen van de wateren in hun omgeving op een wijze, die later zo toepasselijk de naam ‘fuifroeien’ zou verwerven. Tegelijkertijd manifisteerde Aegir zich als een volwaardige subvereniging van het Corps. In 1884 schijft de Praeses van de Almanak Commissie het volgende hierover:

“De roeivereniging Aegir heeft juist tegenovergestelde voorwaarden van bloei: het kunnen ons genoegen die hier te kunnen vermelden. Het wassend aantal leden en vooral de meerder ambitie waarborgt de komst van deze vereniging, die naast de Ijsclub en Donar, de grootste van de Corpsgezelschappen diende te wezen. Moge het spoedig in staat zijn den vaan te ontplooien bij dien van den algemenen Studenten Roeibond”.

Deze laatste wens, hier voor het eerst geuit, zal in latere jaren steeds vaker en indringender klinken.

'VAN RODE GEUZEN EN BLAUWE BERGEN ' (1920 - 1945)

De jaren na de eerste Varsity overwinning waren teleurstellende jaren voor de G.S.R. Hoewel er in 1919 nog een wedstrijdfonds werd geschapen om de hoge kosten van het reizen te dekken werden er geen noemenswaardige prestaties neergezet. Pas in 1925, wanneer M.N.J. Dirken uit Amsterdam naar Groningen komt, wordt er van Aegir weer een soepel lopende roeimachine gevormd. De betere prestaties zorgen ervoor dat er nieuw vertrouwen ontstaat en het botenhuis door het grote aantal nieuwe leden en boten uit zijn voegen begint te barsten. 

Naast Dr. Dirken is F.R. Van de Stadt één van de mannen die Aegir weer uit het dal trok. Van de Stadt was gedurende vier jaren praeses der G.S.R. ‘Aegir’ en was in die jaren het synoniem voor enthousiasme, activiteit en doorzettingsvermogen. Om ook de goede fuifroeiers te laten raceroeien werden zij extra gemotiveerd en werd de, nu nog steeds toepasselijke, leus ‘raceroeien kweekt karakter’ in dezen jaren vaak gehoord. 

Wanneer Aegir zich begin jaren ’30 weer vooraan het veld meldt, is het wachten op de eerste blikken. Er wordt bescheiden begonnen met overwinningen in de Overnaedsche Vier (destijds hoger aangeslagen dan hedendaags) tot ook in 1933 de Jonge Acht I een uitstekend seizoen draait en onder andere een blik trekt op de Hollandia Wedstrijden en op de Argo Lustrumwedstrijden. In de jaren erna wordt het ‘Overnaedsche Vier’ gedomineerd door Aegir en wordt er ook in andere nummers hard geroeid. In 1937 weet Aegirs Jonghe Acht een tweede plek te pakken op de Koninklijke om vervolgens op de Nereus wedstrijden mee te strijden als Oude Acht. Daar worden zij slechts verslagen door twee Duitse ploegen, waarmee zij Neerlands snelste Jonghe Acht zijn van dat moment. 

Op 6 april 1932 wordt door Mr. W.W. Feith ‘Oud Aegir’ opgericht. De contribuerende leden van het Wedstrijdfonds, dat de G.S.R. zo vaak te hulp sprong, behoorde van meet af aan tot Oud Aegir. Oud Aegir heeft vanaf dat moment, en eigenlijk daarvoor al, zoveel schenkingen aan Aegir gedaan, dat deze onmogelijk zijn op te sommen. Hieruit valt af te leiden hoeveel Oud Aegir voor de G.S.R. betekent en betekend heeft.

Buiten het goede roeien om werd Aegir aangenaam verrast met de komst van een aantal kleurrijke figuren in de groentijd van 1933. De heren J.A. Fijn van Draat, P Schierbeek en B. Struben worden in deze jaren bekend met hun Théatre Méchanique Carlo Bacq, waarmee zij door middel van allerlei acts, weddenschappen en lotingen, met name tijdens de Kermesse d’Hiver, geld weten op te halen voor de kas van de G.S.R.

Théatre Méchanique Carlo Bacq
Théatre Méchanique Carlo Bacq

De lustrumwedstrijden van Aegir in 1939 zijn het laatste hoogtepunt in de vooroorlogse jaren. Aegirroeiers behalen tijden het lustrum overwinningen in 4 verschillende nummers. Op 1 november 1941 ging Aegir, uit solidariteit met het Corps, dicht. Het botenhuis van Aegir werd door de bezetters gebruikt als opslagdepot voor brandstof. Roeivereniging Daventria bood aan Aegirs boten te huizen gedurende de bezetting. Het is aan hen te danken dat Aegir na de bevrijding weer gauw kon opstarten.

1939 huldiging jonge acht b.png
Huldiging op de Koninklijke